Deze keer een bijzondere aflevering van de serie 'Leerdam volgens Harm Walt'. Walt werkte in de oorlog als dwangarbeider in Duitsland en maakte daar de bevrijding mee.
'Vrij was je niet, je kon niet weg hè'
...dacht ik dat er bommen in zouden slaan. Het bleek slechts vooralarm te zijn. Even later werd er groot alarm gegeven; de trein werd op dood spoor gezet en dringend werd verzocht, de ramen gesloten te houden. We mochten de trein niet verlaten en verdrongen ons voor de raampjes. Zo zagen we hoe grote strepen licht de hemel aftastten naar vliegtuigen. Het bleef rustig; heel in de verte hoorden we afweergeschut. Het was onze eerste spannende avond in Duitsland en er zouden er nog vele volgen.
Bovenstaand fragment is afkomstig uit de aantekeningen die Harm Walt maakte van zijn oorlogsjaren. In 1943 moest Walt als dwangarbeider naar Duitsland, alwaar hij uiteindelijk de bevrijding zou meemaken. Naarmate de oorlog vorderde, raakte de nu 78-jarige Leerdammer echter veel van zijn aantekeningen kwijt: "Op het laatst ging het er enkel om, het naakte lijf te redden, al het andere was niet meer belangrijk", licht hij toe.
Eenmaal terug in Nederland kon hij de leemtes in z'n verhaal voor een groot deel vullen met de nog levende herinneringen van zijn kameraden. Af en toe voorlezend uit eigen werk, maar voornamelijk uit het hoofd, vertelt Walt wat hem en met hem vele anderen overkwam in de jaren 1940-1945.
Oproep
"Het was maandagavond 9 februari 1943. We zaten met het bestuur van de jongelingsvereniging Bid en Werk bijeen toen Piet, een van mijn buurjongens ineens voor de deur stond en vertelde dat er een oproep voor mij gekomen was, om in Duitsland te gaan werken. Ik was 19 jaar. De Duitsers riepen in die fase van de oorlog alle mannen van 18 tot 35 jaar op, om ze te werk te stellen in de fabrieken; de zogenaamde arbeidsinzet.
Duitsland voerde op alle fronten oorlog, wat tot gevolg had, dat iedere Duitse man die maar armen en benen had naar het front moest. Daardoor kwamen de fabrieken in Duitsland echter leeg te staan en kwam de oorlogsproductie in gevaar. Aangezien wij Nederlanders natuurlijk niet ingezet konden worden bij de Wehrmacht, werden we opgeroepen om in de fabrieken te werken.
De dinsdag daarop werd ik in Tiel goedgekeurd. Mijn ouders waren in alle staten. We hebben nog allemaal mogelijkheden doorgenomen om er onderuit te komen. Maar in 1943 was het nog niet zo dat de onderduikadressen voor het oprapen lagen. Via Geldermalsen en Den Bosch kwamen we uiteindelijk in Dortmund, bij het arbeidsbureau. Met zes man werden we als bankwerker te werk gesteld bij AEI, de Algemeine Elektro Industrie in Hemmerde Westfahlen."
In zijn aantekeningen schrijft Walt over deze tijd: "Van onkundige, nette, beschermd opgevoede jongens, die van geen toeten of blazen wisten, werden we onverschillige, harde, slimme, steeds op onze hoede zijnde jongemannen. Het was werken, slapen, eten, wandelen, kaarten, bier drinken, enzovoort. Dat laatste was hoofdzakelijk om het lege gevoel in je maag wat te temperen (...). We hebben ongeveer vijf maanden bij de AEI gezeten. Daarna moesten we naar het Lager, in Langschede Ruhr."
Schappelijk
"Het Lager was verveloos en klein en lag achter Werk II van Mannesmann", vervolgt Walt. "Er zaten Russen, ook Russische meisjes, Franse krijgsgevangenen en later ook Badoglio-Italianen. Dat waren Italianen die na de capitulatie van Italië onder leiding van generaal Badoglio, tegen de Duitsers vochten. Wij behoorden in Langschede Ruhr tot de zogenaamde civiele arbeiders. Dat betekende dat we een bevoorrechte positie hadden, zodoende het Lager uit mochten om te wandelen of om een biertje te drinken. Maar vrij was je niet; je kon niet weg hè. Ontsnappen kon je proberen, maar was niet echt handig. In de treinen en op de wegen werd zwaar gecontroleerd door de groene politie. Als je tegen de lamp liep en je je niet kon legitimeren, kon je voor drie maanden naar een werkkamp, waar je vervolgens vel over been weer uit kwam. Ze waren daar heel streng in. Zo mocht ik een keer voor veertien dagen met verlof naar Nederland. Wee je gebeente als je een dag te laat terug was. Maar, als ik het vergelijk met hoe het anderen verging in de concentratiekampen, dan hadden wij het nog schappelijk hoor. Wij kregen van thuis nog weleens een brief of een pakje aardappelen, hoewel dat na de invasie, toen de grenzen sloten, natuurlijk wel allemaal afgelopen was."
"Een dagdienst bij Mannesmann begon om zes uur. Ik werkte bij Werk I, direct langs de Ruhr; bij Meister Krüger, een magere man met een pet op en een gele stofjas aan. Op de afdeling maakten we kleine lege bommen. Er stonden een aantal machines op rij, en ik stond aan een van die machines. Het was maar eentonig werk. Om zes uur moesten we een bepaald aantal bommen klaar hebben. 's Ochtends werd er meestal aardig door gewerkt; 's middags was de gang eruit. In een gewone week werkten we zestig uur, als we overwerkten soms 72. De verdiensten waren maar matig. Na aftrek van kost en inwoning, bleef er maar weinig over."
...In de slaapruimte stonden de kribben, blokken van vier, met paden er tussen en langs het raam een brede gang. Alle ramen moesten, als het donker werd, verduisterd worden, met voorzetplaten. De barak had lekkende daken, verzakte vloeren, slecht sluitende ramen, een verroeste leiding. Was het stil in de barak, dan kwamen de ratten te voorschijn. Ze liepen over de verwarmingsbuizen en onder de kribben. Soms maakten ze zoveel herrie dat degene die niet kon slapen, met een klompschoen in de richting van het lawaai gooide...
Walt vertelt schijnbaar emotieloos. De zakelijke gedetailleerdheid valt ook op in zijn aantekeningen. "Natuurlijk waren er wel momenten dat je opgewonden was en het niet breed had, maar wij probeerden toch altijd nuchter te blijven", verklaart hij. "Nederlanders zijn nu eenmaal een nuchter volkje. Als je tegen een Duitser zegt: Liggen!, dan ligt hij bij wijze van spreken al voordat je uitgesproken bent. Zie je dat een Nederlander al doen?"
Schneller
Op 6 juni 1944 landden de gealieerden op de Normandische kust. Dat betekende voor Walt en zijn kameraden dat er hoop was op een spoedig einde van de oorlog. Toch zou het nog een vol jaar duren voor ze naar huis konden.
Walt: "Op een gegeven moment, het was Goede Vrijdag 28 maart 1945, moesten we om 20.00 uur voor onze barak aantreden. We zouden weggaan en mochten slechts het hoognodige meenemen. Onder zware bewaking van de Grüne Polizei liepen we in de richting van Fröndenberg. Heel het Ruhrgebied was omsingeld door Amerikanen en Engelsen, op een klein stukje na. Daar probeerden de Duitsers ons weg te leiden. De Grüne fietste langs de colonnen, en riep steeds: 'Wer aus der Reihe läuft, wird erschossen. Los mensch, schneller, schneller!' Maar hoe langer we liepen, hoe minder streng de bewaking werd. Tot we tot de conclusie kwamen dat er helemaal geen bewaking meer was. De politie had de benen genomen. We werden nu geleid door de plaatselijke bevolking. Die waren kennelijk bang voor zo'n lange stoet buitenlanders."