Op een dag kwam Harm uit school toen zijn moeder zei: "Ga jij je zusje eens zoeken, want ze is achter uit gegaan en ik heb ze niet meer gezien." Zoeken. Eerst dan maar in het Tripstraatje kijken, maar geen zusje. Dan maar naar de Jeekelstraat, geen zusje. In de Dr. Kuiperstraat kwam ze juist uit een deur of poort, zogenaamd achterom.
"Joh, je moet direct thuis komen," zei Harm. Op weg naar huis vertelde Ciska: "Daar op de hoek ligt een jongetje voor het raam en die is heel erg ziek. Ik ben bij hem wezen kijken en ik mag nog eens terugkomen." Thuisgekomen deed ze ook tegen moeder haar verhaal. Ja, Harm kende dat jongetje wel, het was een broertje van Meindert. Met Meindert liep Harm weleens op, die had hem verteld dat zijn broertje T.B. had.
In die tijd waren er nogal wat TB-patiënten. Veelal lagen deze mensen in een soort tentje dat naar alle kanten gedraaid kon worden. Want als iets belangrijk was voor TB-patiënten dan was het wel frisse lucht en zon. Althans, dat dacht men. Meindert had ook verteld dat zijn vader overleden was en dat vond Harm wel erg. Stel dat hij geen vader meer zou hebben.
Iedere keer als Ciska bij Tonni, zo heette dat jongetje, ging kijken, moest Harm ze gaan halen. En op zekere dag vroeg Meindert: "Ga je mee naar de kerk?" Mee naar de kerk? Ja, Harm was weleens met zijn vader mee naar de kerk geweest. Maar dat vond hij een hele opgave. Stilzitten kon hij niet en veel psalmen kende hij niet.
Toen Meindert een keer bij Harm was, begon hij er weer over waar Harms moeder bij was. "Dat kan je best eens doen, daar leer je geen kattenkwaad," zei Harms moeder. "Aanstaande zondag dan?" vroeg Meindert, "kom jij naar mij of ik naar jou?" De eerstvolgende zondag ging Harm naar Meindert met drie cent in zijn zak voor de collectes en een paar toffees. Nu ging Meindert altijd naar de Grote Kerk in de stad. In de verte luidden de klokken. Zij waren niet de enigen die naar de kerk gingen. In de Kerkstraat stond het grote ijzeren hek open en er liepen mensen op het kerkpad. In de kerkdeur stond koster Dorus Jacobs. "Ho eens even," zei Dorus tegen Meindert en Harm, "jullie moeten daar zitten, hier rechts om de hoek." Rechts om de hoek stonden twee rijen banken met daartussen een vrij breed looppad. In dat looppad stond een grote salamanderkachel te branden. "Daar is de pijp een keer uitgeschoten tijdens de preek," wist Meindert te vertellen.
Even later stopte het gebeier van de klokken. Daarna kwam de dominee uit de consistorie en beklom de preekstoel. Daar zaten ze dan, achter de preekstoel, zo van: 'ik hoor je wel, maar ik zie je niet'. Ook koster Dorus had zijn plaatsje ingenomen en wel zo dat hij alle kinderen kon zien. Bij de minste of geringste beweging stond hij of keek dreigend in de richting vanwaar het rumoer kwam. Opeens dacht Harm: "nou slaat ie erop", maar nee hoor, het lawaai verstomde en de koster ging weer zitten.
En lang dat de dienst duurde, nee, Harm kon maar beter met zijn vader meegaan. Die zat op de zogenaamde nieuwe galerij en daar kon je heel ver kijken. Daar zag je tenminste de dominee.
--------------------------------------------------------------------------------
Cursiefje
Eten brengen (2)
Gelukkig scheen die zondag de zon. "Ik kan best op de fiets eten brengen," dacht Harm. En ja hoor, dat dacht moeder ook, want ze zei op een gegeven moment: "Wij moesten maar wat eerder eten, dan krijgt je vader zijn eten op tijd."
Na het eten werd het pannetje met eten voor pa door moeder gereed gemaakt: aardappels, groenten, jus en een stukje vlees er bovenop. Het hele spul werd in een theedoek geknoopt en in een tas gezet. "O ja, nog een appel erbij." De tas werd zo aan het stuur van Harm gehangen, dat hij er tijdens het fietsen geen last van had. En zo ging Harm door de Rooie Pannenbuurt, door de stad, de Horndijk op, de Meerdijk via Acquoy door Rhenoy. Daar dacht Harm: "Daar wonen de tantes van Hans de Waal" en "daar hebben we weleens gekampeerd." Maar nu moest hij verder langs de Linge, daarna linksaf de Parallelweg op en zo kwam hij op het station van Beesd.
Pa stond al op de uitkijk. Hij had de salamanderkachel al aangemaakt, want zijn eten was natuurlijk koud geworden. In het kantoor (men sprak vroeger van 'op het bureau') was het dan ook behoorlijk warm. Veel nieuws was er niet. "Met de groeten van moe en Cis," zei Harm. Het opwarmen en opeten duurde niet zo lang. "De volgende trein komt voorlopig niet," zei pa, "wij kunnen nog wel een eindje gaan fietsen." En het was een genot om door de prachtige lanen van het Landgoed Mariënwaerdt te fietsen. Ondanks het feit dat er overal bordjes stonden 'verboden toegang'. Maar er was geen mens die er wat van zei. Integendeel, de enkeling die we tegenkwamen, groette ons beleefd. Zou dat soms door het uniform komen?
Het was een prachtige middag. We waren vanzelfsprekend vroeg genoeg op het station terug. Harm wachtte totdat er een trein kwam. Er waren slechts enkele reizigers. Zij kochten een kaartje aan het loket. Toen de trein stopte, stapten er een paar passagiers uit. Pa nam de 'kaartjes in', zoals dat heet. Daarna zette hij een rode pet op, nam het zogenaamde 'spiegelei' en liet de trein vertrekken. "Precies op tijd," zei hij zijn zakhorloge raadplegend, "16 uur 12." Hierna nam Harm afscheid, na nog een aai over zijn bol van pa. "De groeten thuis en voorzichtig. Het lege pannetje breng ik wel mee." En zo fietste Harm weer naar huis.